zaterdag 15 oktober 2011

Natuurlijke barrière?

Op een zonnige zaterdagmorgen zit ik op de bank in het huis waar ik acht jaar met mijn man en kinderen heb gewoond. Een jaar geleden, beacht ik gisteren, zag het er nog naar uit dat we ons leven van die tijd, man en vrouw met volledige banen, opgroeiende kinderen op de middelbare school of vervolgonderwijs, nog jaren zouden voorzetten. Toch heb ik er bewust een andere draai aangegeven, waarbij mijn ongeluk van ruim een week geleden een bizarre speling van het lot is geweest die er nog een schepje bovenop heeft gedaan.
Afgelopen maandag heeft mijn vriend me opgehaald uit het ziekenhuis en hebben we het grootste deel van de week gezamenlijk doorgebracht in mijn appartement. Het verblijf in het ziekenhuis leek een soort min of meer natuurlijke barrière tussen mijn permanente verblijf in de echtelijke woning en mijn verhuizing naar een veel kleiner optrekje waar ik in principe in mijn eentje woon. Met alle haken en ogen die daaraan zitten, natuurlijk. Er wonen nog twee kinderen thuis en natuurlijk wil ik mijn steentje bijdragen aan hun opvoeding en mis ik ze als ik niet bij hen ben.
Gelukkig heeft mijn vriend ook kinderen, die wel wat ouder zijn, maar in elk geval beseft hij hoe belangrijk het voor een ouder is om bij zijn kinderen te zijn. En met mijn man zal ik goede en duidelijke afspraken moeten maken over de verdeling van de tijd en alle andere zaken rondom de scheiding. Het staat er nu wat klinisch, maar deze veranderingen brengen veel emoties met zich mee, voor alle betrokkenen, soms stemmingswisselingen, kortom, het valt niet altijd mee.
En dan nog alle andere veranderingen: geen vaste baan meer voor mij. Het is anders en het vergt een omschakeling. Het was de afgelopen dagen vreemd om te beseffen dat mijn inkomsten tijdens mijn ziekte stil lagen. Aan de andere kant geeft het rust om goed na te denken over hoe ik nu verder wil. Om te beseffen dat ik het heft in handen heb, meer dan ik ooit zelf beseft heb.
In alle veranderingen in mijn leven zie ik als een rode draad terugkomen dat ik minder dan voorheen bezig ben met het voldoen aan wat anderen van mij verlangen. Het opzeggen van een vaste baan, het starten van nieuwe opleidingen, het verbreken van de relatie met een partner met wie ik al dertig jaar samen ben, het starten van een relatie met iemand die een totaal andere achtergrond heeft, verhuizen en alles wat daar bij komt en dan nog het beëindigen van wat kleinere dingen in mijn leven: het geeft me het gevoel van een nieuwe start.
De val, het ongeluk: er zijn mensen die hebben gezegd dat het mijn straf is voor de stappen die ik heb gezet en in eerste instantie was ik ook geneigd daarnaar te luisteren. Maar ik realiseer me steeds meer dat ik geluk heb gehad met de manier waarop de val is afgelopen, dat ik mij gelukkig mag prijzen met alle mogelijkheden die ik nog heb en dat deze dag de eerste is van de rest van mijn leven!

woensdag 12 oktober 2011

Opkrabbelen na mijn val

Alsof mijn leven al niet hectisch genoeg was, met het starten van een eigen onderneming en een echtscheiding met de daarbij horende verhuizing, ben ik vorige week woensdag met de fiets tegen de vlakte gegaan met ingrijpende gevolgen. Het moet een behoorlijke klap zijn geweest, want ik kan me er niets meer van herinneren. Het eerste dat ik nog weet van na die tijd is dat ik wakker werd in een ziekenhuiszaal. Ik begreep niet wat ik daar deed en heb verscheidene malen gevraagd of ik mijn bed uit mocht. Volgens familieleden was ik behoorlijk opstandig, maar daar weet ik ook niets meer van.
En ook van het daaraan voorafgaande bezoek aan de eerstehulppost, een onderzoek in de CT-scanner en een gesprek met de kaakchirurg ontbreekt mij ieder spoor. Daarna is mijn geheugen gelukkig weer redelijk samenhangend, voorzover dat bij mij mogelijk is, natuurlijk. Ik ben een paar dagen aan bed gekluisterd gebleven en was vooral hondsmoe. Hoe blij ik ook was met het bezoek van familie en geliefden, het was mij ook telkens weer een vreugde als ik daarna mijn hoofd in het kussen kon laten zijgen en mijn ogen kon sluiten. En nu ik het toch over mijn hoofd heb: de eerste dagen kon ik mijn linkeroog nauwelijks openen, doordat het was omgeven door al dan niet bekorste schrammen en zwellingen. Inmiddels is mijn gezicht weer redelijk tot de oude proporties weergekeerd, hoewel het nog veelkleurig is ten gevolge van de val.
Na in het weekend voorzichtig weer wat eerste stappen te hebben gezet op een voorheen zo vanzelfsprekend pad, mocht ik afgelopen maandag het ziekenhuis verlaten. Men was tot de slotsom gekomen dat de bloedinkjes onder mijn hersenpan het gevolg waren geweest van mijn val en niet de aanleiding ertoe. Dat was een hele geruststelling, hoewel een dergelijk ongeval me wel heeft doen beseffen hoe kwetsbaar je bent als mens.
Voorlopig sleep ik de gevolgen van vorige week ook nog met me mee. Ik heb bezworen gekregen om het rustig aan te doen en, hoe graag ik ook anders zou willen, ik houd me daar aan. Telkens als ik opsta, moet ik even weer mijn evenwicht hervinden en voelt mijn hoofd anders aan dan ik gewend was. Her en der voel ik pijntjes en krampjes, en mijn rechterduim functioneert ook nog niet geheel naar behoren. Lezen en schrijven kost meer moeite, waarschijnlijk doordat de bolling van mijn linkeroog is veranderd door de onderhuidse zwellingen. Het zijn allemaal geen rampzalige dingen, maar het laat me wel op verbluffende wijze zien hoe gelukkig ik me tot nu toe heb mogen prijzen doordat ik al mijn bewegingen vanzelfsprekend en gedachtenloos kon maken.
Er zal nog wel enige tijd overheen ga voordat ik weer zo moeiteloos kan leven. Aan de andere kant besef ik me eens te meer hoe belangrijk het is om van het leven te genieten. Voor je het weet schuilt het ongeluk om de hoek en is opeens alles anders!

dinsdag 27 september 2011

Telefoonagressie

Vanmorgen ging de telefoon. Zonder naar het nummer te kijken pakte ik hem op en hoorde een vlotte stem aan de andere kant van de lijn enkele woorden zeggen, waarvan alleen "Dimitri" en "finance" me zijn bijgebleven.
"Wij hebben afgesproken dat ik u vandaag zou bellen," gaat hij verder. Ik ben met stomheid geslagen. Ik ken wel een Dimitri, maar die heeft niets met finance te maken.
"Ik weet nergens van," weet ik uit te brengen.
"Jawel hoor, ik heb het hier in mijn agenda staan," beweert hij en vervolgt, blijkbaar toch enigszins van de wijs gebracht: "U bent toch van organisatie x?"
"Dat was ik," zeg ik. "Maar daar werk ik niet meer."
"Het doorschakelen ging al zo vreemd. Maar wat bijzonder dat ze uw nummer dan nog hebben weten te vinden," zegt hij verbaasd.
"Ik werk nog wel als freelancer voor organisatie x", zeg ik dan, me afvragend waarom ik die informatie aan deze opdringerige figuur geef. Hij geeft niet op.
"Ik heb u in april aan de lijn gehad en toen vertelde u dat u met een sourcing strategie bezig was, die nu uitgekristalliseerd zou zijn," davert hij door. "En we hebben afgesproken dat ik u daar vandaag over terug zou bellen."
"Dat lijkt me heel onwaarschijnlijk, want in april was ik al uit dienst," werp ik tegen.
"Toch heb ik u toen gesproken," zegt de onbekende stellig. "Ik heb het hier in mijn tracking staan. Op 4 april."
"Dat kan ik me niet voorstellen." Ik begin de agressieve manier van benaderen zat te worden.
"Jawel, u bent toch test manager?"
"Nee, dat ben ik nooit geweest. Wij hebben elkaar niet eerder gesproken." Hoe komt die vent erbij?
"Dat is wel waar. Ik heb het hier in mijn tracking staan." Hij noemt drie data uit het verleden.
"Ik kan het me niet voorstellen," zeg ik beleefd, terwijl ik inwendig boos word, omdat deze meneer beweert dat ik leugens verkondig.
"Weet u misschien bij wie ik dan wel moet zijn?"
De schaamteloosheid, eerst mij voor leugenaar uitmaken en nu ook nog vragen of ik hem wil helpen.
"Nee, ik heb geen idee, ik wens u veel succes verder." Ik klik hem weg en ga verder met waar ik mee bezig was. Ik kan me niet voorstellen dat hij op deze manier veel klanten zal binnenhalen.

woensdag 30 maart 2011

Inbraak

Alweer bijna een maand geleden is er bij ons ingebroken. Heel erg vervelend, hoewel de dieven weinig hebben meegenomen. Maar, hoezeer het ook een open deur mag zijn, het blijft een akelige gedachte dat er ongevraagd vreemden aan je spullen hebben gezeten. Een van de ontvreemde zaken was een houten doosje dat door mijn opa kunstig was bewerkt. In materiële zin weinig waard, maar in emotioneel opzicht van onschatbare waarde.
Al snel na de melding van de diefstal, middenin de nacht, kwam de technische recherche om de schade te inventariseren en naar sporen te zoeken. Verder informeerden zij de buurt door in de nabije omgeving briefjes in de bus te doen. De volgende dag stonden er verschillende buren op de stoep, die bezorgd vroegen hoe het met ons was. We waren blij verrast door de doortastendheid van onze hermandad. Je hoort tenslotte wel eens anders.
Aangifte doen moest vervolgens op het bureau, en, ondanks een wat traag werkend informatiesysteem verliep dat zonder problemen. Ik kreeg het aangifteformulier mee naar huis in een mooi mapje, waar een aantal tips in stonden om ons huis beter te beveiligen. En de opmerking dat we er waarschijnlijk niets meer van zouden horen.
Het verbaasde me daarom dat ik vanmorgen door de politie werd gebeld, omdat ze bij een huiszoeking bij jongeren een bewerkt houten kistje hadden gevonden. Ze vroegen of ze na een kwartier langs mochten komen om te kijken of dat het kistje van mijn opa was. Ik was stomverbaasd, maar ook blij. Na een kwartier stond er een vlotte jongeman op de stoep, met een kistje. Jammer genoeg was het niet mijn opa's kistje, maar ik vond het geweldig dat de politie zo voortvarend te werk gaat om de hausse aan inbraken in onze buurt op te lossen.

zaterdag 26 maart 2011

Veevervoer

Vandaag ga ik met de trein van Amsterdam naar Almere. Tenminste, dat denk ik als ik 's morgens vroeg uit Eindhoven vertrek. Op de heenweg moeten we al een omweg via Hilversum maken, maar als ik 's middags richting Almere ga, blijkt dat de treinen niet verder gaan dan Weesp. Maar.... de NS heeft bussen ingezet. Welgemoed loop ik mee met de stroom die in de richting loopt die een spoorwegbeambte ons wijst. Er is gepland onderhoud en dus zal het wel goed geregeld zijn.
Buiten staan vier bussen. In de groep mensen voor een ervan probeert ieder de deur van de bus te bereiken. Het recht van de sterkste lijkt te gelden. Van enige orde is geen sprake. Na een paar minuten gaat de deur dicht en vertrekt de bus. Ondanks de chaos verwacht ik dat de boel redelijk georganiseerd is. Er staan nog drie bussen en daar passen de overgebleven mensen vast en zeker wel in.
De voorste bus begint te rijden en opgelucht haalt de menigte adem. Totdat hij de groep passeert en de weg oprijdt. Leeg. Dat kan, er staan nog twee bussen. Maar ook die rijden langs de wachtende mensen en verdwijnen in de verte. Een gejoel gaat door de groep. Er wordt gezegd dat de buschauffeurs al vanaf vanmorgen vroeg in touw zijn en dat hun dienst is afgelopen. Maar vanuit de van een geel hesje voorziene NS-medewerkers komt geen enkele mededeling. Mobieltjes komen tevoorschijn en mensen mobiliseren familieleden en vrienden om hen met de auto te komen halen.
Ik aarzel of ik mijn zus zal bellen. Het kan toch niet zo lang duren? Maar het duurt wel lang. Mensen worden ongedurig. Te langen leste verschijnen er drie bussen. De eerste rijdt voor en de wachtenden drommen richting deur. Van het dunne laagje beschaving blijft niets over. Ieder probeert het eigen vege lijf de bus in te krijgen; iets anders telt niet.
Ik laat me meevoeren met de stroom en probeer ook een plaatsje te bemachtigen. Het is nog niet zo erg dat er mensen geplet worden of onder de voet gelopen, maar leuk is het niet. Het lukt me niet om in deze eerste bus te komen. Die rijdt wel en met veel, oorverdovend getoeter dient de tweede zich aan. Hij rijdt iets verder door dan de eerste, zodat de mensen die net vooraan stonden nu weer mee moeten dringen om naar binnen te komen.
Een man loopt naar een NS-medewerker die zijn schouders ophaalt. Hij heeft geen zin om zijn vingers te branden aan de onderhand explosieve menigte. Gelukkig zijn er mensen die relativerende opmerkingen maken en hier en daar is een grap te horen.
Uiteindelijk vind ik een plaatsje in de derde bus. Ik zit bij het raam en kijk naar buiten. Toch geen veevervoer.

donderdag 24 maart 2011

Begrafenis

Vandaag ben ik naar de begrafenis van mijn oudste tante geweest. Ze was twintig jaar ouder dan mijn vader en heeft haar hele leven in Smilde gewoond. De kerkdienst was in de Koepelkerk in Smilde, met een vaart ertussen tegenover het huis waar zij in 1916 werd geboren.
Het is een hele reis naar Drente en ik kan me herinneren dat het dat altijd is geweest. Alleen van mijn eerste tot mijn vijfde jaar heb ik in de buurt van Smilde gewoond, daarna was het altijd ver weg. Mijn opa en oma woonden er, en een aantal ooms en tantes, en we kregen er altijd soep volgens oma's recept. Ik heb daar een keer een nogal hilarisch verhaal over geschreven, dat niet bij iedereen in de smaak viel. Maar dat is nu niet aan de orde.
Vier weken geleden zaten we ook in de Koepelkerk. Toen was een van mijn vaders oudere broers overleden. Het is opnieuw bijzonder om te ervaren hoe een familieband je verbindt, ondanks dat onze familie over het hele land en een enkele maal daarbuiten is uitgewaaierd. Er zijn gemeenschappelijke kenmerken en een gezamenlijke geschiedenis.
Ik vraag mij af waarom mijn vader deze keer meer geemotioneerd is dan bij de vorige begrafenis. Terwijl mijn tante ouder was. Hij heeft een verhaal geschreven waarin hij uit de doeken doet hoe hij het opgroeien met zijn veel oudere zus heeft ervaren. Hij heeft gevraagd of ik het voor wil lezen. In het verhaal staat het antwoord, dat eigenlijk verrassend eenvoudig is. Mijn vader heeft voor de tweede keer een moeder verloren.
Maar er is meer. De jongste dochter is theologe en gaat voor in de dienst. Zij kenschetst haar moeder op een manier die heel herkenbaar voor mij is. Altijd het gevoel tekort te schieten en een zekere zwaarmoedigheid en aan de andere kant trots en het gevoel anders, misschien wel beter, te zijn dan anderen. Het zijn eigenschappen die ik terugzie bij mijn vader en mijzelf. Natuurlijk, mijn tante heeft een zwaar leven gehad, met veel verlies en narigheid, het is onvergelijkbaar met het mijne, maar het is toch bijzonder dat dergelijke karaktertrekken, die het leven er niet gemakkelijker op maken, kennelijk overerven.
Na de begrafenis lopen we over het kerkhof. Mijn opa en oma liggen er, ooms en tantes en meer familieleden. Dezelfde namen komen telkens terug. Onze eigen familienaam, die van mijn oma en nog meer. Ik, die zo vaak verhuisd ben, die nergens wortels lijkt te hebben, voel me hier en nu toch verbonden met de geboortegrond van mijn vader.

zondag 20 maart 2011

Cabaret Frats

Gisteren hebben we met cabaret Frats opgetreden in het Ostadetheater in Amsterdam. We, dat zijn Aart, Chantal en ik als spelers en de onvolprezen Joop voor de muziek en de techniek. Het was leuk om onze voorstelling Beter dan de Rest te brengen en we kregen enthousiaste reacties. Ik weet het, we zijn geen professionals en ik weet ook dat ons publiek, bestaande uit vrienden en bekenden, er op die manier tegenaan kijkt.
Onze zang is niet altijd zuiver, de timing niet altijd scherp en de teksten rammelen hier en daar. Onze bewegingen zijn soms niet op elkaar afgestemd en we buiten de verschillen in persoonlijkheden niet voldoende uit. En toch heb ik genoten van de flow van de voorstelling. De verschillende nummers, waarvan we de volgorde konden dromen. En de wetenschap dat we op elkaar kunnen vertrouwen als er dingen verkeerd gaan.
En toch voel ik me onzeker. De angst dat mensen weg zullen lopen, er in de pauze stiekem tussenuit zullen knijpen of na afloop zullen veinzen dat ze het leuk hebben gevonden. Maar er gaat niemand weg. Iedereen blijft en reageert enthousiast, met hier en daar een kritische noot, maar dat mag.
Hoeveel bevestiging heb ik nodig? Het doet enorm goed dat al die vrienden uit onze studententijd, een collega uit Brabant en een vriendin uit Utrecht moeite hebben gedaan om hun vrije zaterdagavond op te offeren om naar mij te komen kijken. Sommigen hebben oppas moeten regelen. Al die lieve mensen, die uit welgemeende interesse zijn komen kijken naar onze fratsen. Die mensen lopen niet weg. Waar maak ik me druk over na zo'n warm bad?

zaterdag 19 maart 2011

Czaar Peterstraat

De cursus wetenschapsjournalistiek die ik op de zaterdagen volg vindt plaats in een gebouw op het terrein van Stork Werkspoor. Niet echt de mooiste plek van Amsterdam, maar voor mij toch bijzonder. Vandaag ging ik na de cursus met de tram naar een andere plaats in de stad. Het was zonnig weer en ik liep van het terrein naar de Czaar Peterstraat, langs de plaats waar bijna dertig jaar geleden het huis stond waar Hans en ik voor het eerst gingen samenwonen.
Het huis is inmiddels afgebroken en er zijn mooie etagewoningen voor in de plaats gekomen. Ik ben niet rouwig om de afbraak. We huurden ons huis, op de derde en vierde verdieping, van een huisjesmelker die er een schandalig hoge huur voor vroeg, en niets deed aan onderhoud. Toen het een keer hard regende kwam het water in straaltjes langs de binnenmuren naar beneden.
Een douche hadden we niet, we namen een handdoek mee als we bij vrienden en familie op bezoek gingen en ik ging wel eens douchen in het oude gebouw waar ik mijn hoofdvak deed. Dat leverde hilarische blikken op, omdat ik de geiser eerst met een lucifer aan moest steken en de douche in onbruik was geraakt.
Sowieso was het een wat triest aandoende straat, met veel slecht onderhouden woningen en een wat naargeestige sfeer. Wij waren blij dat we een huis hadden, maar vonden het heel fijn toen we iets anders hadden gevonden.
Maar toch: het blijft een dierbare plek. Ik herinner me nog de telefooncel op de hoek, waarvandaan we af en toe naar onze ouders belden. Een relikwie uit een predigitaal tijdperk, maar toen wist je niet beter.
Inmiddels is de Czaar Peterstraat opgeknapt. Zijn er nieuwe woningen verrezen en oude opgeknapt. Trendy winkeltjes verschenen en er is zelfs een terrasje, waarop mensen genieten van de zon. En ook de tram is gemoderniseerd. In dit voorjaarslicht is het bijna een mooie straat.

dinsdag 15 maart 2011

Afscheid

Het afscheid nemen van een organisatie geeft altijd gemengde gevoelens. Hoewel ik heel gelukkig ben met mijn besluit om verder te gaan als zelfstandige, is het toch voortgekomen uit een bepaald onbehagen. Het lijkt mij onwaarschijnlijk dat je ergens weg gaat als je het daar heel erg naar je zin hebt. Tenzij financiële prikkels of je privé-situatie een rol spelen. Maar bij mij was dat geen van beide het geval.
Voor mij betekent het niet alleen een vaarwel van mijn collega's op de afdeling, maar ook van de ondernemingsraad. De ondernemingsraad, waar ik iets meer dan een jaar in heb gezeten. Waar ik me in het begin door sommigen argwanend voelde bekeken. Ik was immers de maanden daarvoor door een samenloop van omstandigheden als vertegenwoordiger van 'het management' in de vergaderingen gekomen. Ik merkte dat er een paar mensen waren die zich afvroegen of ik wel voldoende op zou komen voor de belangen van de medewerkers.
Het deed me genoegen om in de maanden daarna te ervaren dat het wantrouwen langzaam wegebde. Het OR-lidmaatschap betekent dat je een rol op je neemt waarbij je alle ontwikkelingen in het bedrijf kritisch bekijkt en soms lastig kunt zijn voor de architecten van organisatiewijzigingen, ondanks hun in het algemeen goede bedoelingen. Ik heb ervan genoten om me te verdiepen in de vele dossiers die er lagen, want er veranderde veel. Vandaag woonde ik mijn laatste vergadering bij. Het was vreemd om nog gewoon mee te praten over op handen zijnde wijzigingen, evaluaties van ingevoerde besluiten en andere plannen. En te merken dat mijn betrokkenheid bij het bedrijf, maar vooral bij mijn collega's in de ondernemingsraad, nog niet was afgenomen. Dat zal de komende tijd ongetwijfeld minder worden.
Ik merkte dat iedereen op zijn eigen manier mijn bijdrage aan de raad had gewaardeerd. En dat ik een steentje bij had gedragen aan het zorgen voor eendracht in een verzameling van heel verschillende mensen. Jammer dat ik daar ook afscheid van moet nemen.

dinsdag 8 februari 2011

Monhemius

Een aantal jaren geleden nam ik deel aan een schrijfcursus, waarin we een aantal creatieve technieken leerden. Een daarvan was om in een telefoonboek op zoek te gaan naar een bijzondere en zelden voorkomende naam. Vervolgens was de opdracht om een personage te bedenken met die naam en daar een verhaal omheen te bedenken.
In het telefoonboek vond ik de naam Monhemius en dat vond ik een naam die wel aan de bovengenoemde criteria voldeed. Ik bedacht een mysterieuze man, die in zijn eentje in een rijtjeshuis woonde, een stipt dag- en weekritme had en geen contact had met andere mensen. Zo haalde hij op doordeweekse dagen zijn fiets om vijf voor half acht uit het schuurtje achter zijn huis, deed om drie minuten voor half acht zijn tas onder de snelbinder en fietste om exact half acht naar een onbekende bestemming. Het was een bizar verhaal over een wonderlijke man, maar het viel in goede aarde en ik vond het een geslaagde opdracht.
Inmiddels zit ik in de ouderraad van de middelbare school van mijn kinderen. Af en toe proberen we ouders te mobiliseren om deel te nemen aan activiteiten op school. Het was een wonderlijke gewaarwording toen zich een moeder meldde met de naam Monhemius. Mijn bizarre verhaal stond me meteen weer helder voor de geest.
Natuurlijk is het altijd lastig om namen te bedenken voor fictieve personages. Ook met veel voorkomende namen zullen associaties optreden die niets met die personen te maken hebben. Dat geldt overigens ook voor het bedenken van namen voor je kinderen. Stel je voor dat je Frank een mooie naam vindt en je een vreselijke baas hebt gehad die zo heette. Grote kans dat je je zoon dan geen Frank noemt.
Maar ach: what’s in a name? Ik hoop dat mevrouw Monhemius kan lachen om wat ik hierboven heb beschreven. En anders bedenk ik een andere exclusieve naam.

maandag 7 februari 2011

Hallelujah

Gisteren ben ik naar een optreden geweest van een zanggroepje, waarvan twee van mijn vriendinnen deel uitmaken. Om er een afwisselend geheel van te maken hadden ze een stel andere groepen uitgenodigd. Een daarvan was een koor bestaande uit, oneerbiedig gezegd, dames van middelbare leeftijd. Het was een leuke middag: er werd prachtig gezongen en het plezier spatte ervan af. Ik wil hier op geen enkele manier denigrerend over doen. Het is leuk als mensen zo’n hobby hebben en het is logisch dat ze de resultaten van met bloed, zweet en tranen ingestudeerde nummers graag ten gehore willen brengen voor vrienden en familie.
Toch waren er een paar dingen die wat mij betreft in het oog, of liever gezegd in het oor, sprongen. In de eerste plaats was dat het nummer Viva La Vida, dat oorspronkelijk van de Britse band Coldplay is. In 2009 ben ik, met mijn gezin, bij een optreden van Coldplay geweest, in het Liberty State Park in New York. Het was een fantastisch concert op een zomerse avond met de skyline van New York op de achtergrond. Fijn dat het koor de herinnering daaraan weer op kon roepen.
Het andere was enigszins lachwekkend, maar waarschijnlijk niet uniek voor dit koor. Een ander nummer dat over het voetlicht kwam was Hallelujah, ooit geschreven door de Canadees Leonard Cohen en sindsdien gezongen door grootheden als John Cale, Jeff Buckley en Rufus Wainwright. De grap van het nummer is wat mij betreft dat do you moet rijmen op Hallelujah. Dat betekent dat do you uitgesproken moet worden als do ya. Het koor sprak het keer op keer, keurig volgens de uitspraakregels uit als do you.
Ik vroeg me af of er niemand in het koor is geweest die daar een opmerking over heeft gemaakt en überhaupt waarom men ervoor gekozen heeft om het nummer zo te –excusez le mot- verkrachten. Mijn aandacht werd er voortdurend door afgeleid en dat is jammer. Dus alle koren zanggroepjes en solisten: kies een uitvoering die bij je past, maar probeer niet roomser dan de paus te zijn met de uitspraak. Bah!

zaterdag 5 februari 2011

Liefde

Gisteren sprak ik een vriend, die net als ik rond de vijftig is. Hij vertelde me dat hij dacht de liefde van zijn leven gevonden te hebben. Een vrouw die zo’n 15 jaar jonger is.  Hij was er helemaal vol van en hield niet op te vertellen hoe geweldig ze is. Nu ken ik mijn vriend al wat langer dan vandaag en heb ik hem vaker horen vertellen over een droomvrouw die hij ontmoet heeft. En dat terwijl hij zijn vrouw al ruim dertig jaar kent en zij samen een zoon hebben die op de middelbare school zit. Hij houdt veel van hen beiden en dat is tot nu toe de reden geweest om zijn amoureuze avonturen te beëindigen.
Deze keer leek er meer aan de hand te zijn. Hij aarzelde of hij zijn hart moest volgen, maar tegelijk vroeg hij zich af of zich hij als vijftigplusser wel moest storten in een relatie met een vrouw met een kinderwens. Al grappend zei hij dat ik hem vermanend toe zou moeten spreken.
Dat deed ik niet. Ik ken mijn eigen man inmiddels bijna dertig jaar en weet dat een verbintenis van zo’n lange duur geen aaneensluitende roze wolk is. Het is logisch dat je je beiden ontwikkelt en het is een illusie te denken dat dat in hetzelfde tempo en in dezelfde richting gebeurt. Het is kortom geen sinecure om op een prettige manier samen te blijven zonder teveel concessies te doen aan je zelfontplooiing. Waarbij ik er tegelijk aan toevoeg dat dit een luxeprobleem is, dat alleen bestaat omdat we ons niet druk hoeven te maken over hoe we kunnen overleven.
Na zo’n lange periode hebben we een gezamenlijke geschiedenis  die ons met elkaar verbindt. Ons eerste gezamenlijke huis,  een aantal verhuizingen, ons huwelijk, de dood van zijn vader en mijn moeder, de geboorte van onze vier kinderen, de handicap en dood van een zoon, en allerlei minder ingrijpende zaken maken dat onze levens met elkaar zijn vergroeid.
Toch, onder de oppervlakte zijn er verschillen:  gezinnen waar we in zijn opgegroeid, werkervaring en interesses, mensen die we hebben ontmoet en het simpele feit dat we verschillende personen zijn. Dingen die ik in het begin van ons samenzijn leuk en aantrekkelijk vond kunnen nu irriteren en vervelen. Met een gezin met drie opgroeiende kinderen en twee drukke banen is sleur bijna onvermijdelijk. Net als bij mijn vriend is het gras in buurmans tuin voor mij ook wel eens groener geweest en is het vooral aan mijn man te danken dat wij nog steeds bij elkaar zijn.
Ik zal dan ook niet snel een oordeel over mijn vriend uitspreken. Ik kan me zijn blijdschap voorstellen, maar vraag me tegelijk af wat een aantrekkelijke vrouw van 35 ziet in een gebonden man van 50. Hij is maatschappelijk geslaagd en ik vraag me af of zij dat als opstapje wil gebruiken om haar eigen loopbaan een versnelling te geven. Dat zijn geen mooie gedachten natuurlijk en ik weet ook wel dat er vele stellen zijn die al jaren gelukkig zijn, ondanks een dergelijk groot leeftijdsverschil.
Maar toch: persoonlijk zou ik er niet aan moeten denken om opnieuw een periode mee te maken van gebroken nachten, tijd en ruimte die volledig in beslag worden genomen door kindertjes, zwemles en al die andere dingen die jaren geleden ook niet fijn waren, maar die je deed omdat ze erbij hoorden en omdat je de flexibiliteit die daarvoor nodig was toen had.

vrijdag 4 februari 2011

Banden plakken

Toen ik een jaar of veertien was leerde mij vader hoe ik mijn fietsband moest plakken. Mijn vader wilde graag dat zijn dochters als onafhankelijke wezens door het leven zouden gaan en het zelf kunnen plakken van je band maakte daar een essentieel onderdeel van uit.
Later heb ik er veel profijt van gehad dat ik dit karweitje onder de knie had. Toen ik als student in Amsterdam woonde heb ik menigmaal een band staan plakken op de stoep van de bovenwoning waar ik toen een kamer in had. De aanspraak die ik daardoor had was op zijn minst opmerkelijk te noemen. Allerlei mannen meenden mij hun diensten aan te moeten bieden, wat ik met een lachend gezicht afsloeg.
Inmiddels ben ik jaren verder en heb ik vele banden geplakt. Mijn kinderen hebben inmiddels de leeftijd van veertien jaar ruimschoots bereikt en ondanks enkele vergeefse pogingen om hen de kunst van het bandenplakken bij te brengen veronderstel ik dat ze het niet kunnen. Aan de andere kant: ze hebben gezien hoe het moet en alleen door het te doen kan je ervaring opbouwen.
Ik heb er overigens weinig lol meer in. Vorige week wilde ik mijn fiets pakken en was de achterband plat. Dat stelde mij voor een uitermate kinderachtig dilemma: ik kon zelf mijn band gaan plakken of naar de fietsenmaker gaan, wat betekende dat ik in elk geval terug zou moeten lopen, een wandeling van een minuut of tien door onze niet buitengewoon inspirerende woonwijk. Omdat het winter is en ik een koukleum ben koos ik voor het eerste.
Fiets in de keuken, op zijn kop zetten, bandenlichters plaatsen, binnenband tevoorschijn halen, oppompen en lek zoeken: geen resultaat! Teiltje water gepakt om beter te kijken, maar ook dat leverde niets op. Wie weet had een lolbroek mijn ventiel losgedraaid. Enigszins opgelucht herhaalde ik mijn handelingen in de tegengestelde volgorde en zette mijn fiets weer in de garage.
Helaas! Toen ik mijn fiets de volgende dag wilde pakken was mijn band weer leeg. Ik pompte hem opnieuw op en het lukte me om zowel naar de stad te gaan als weer terug te komen. De dag erna lukte het wel om heen te komen, maar terug niet meer. In arren moede ging ik toch maar naar de fietsenmaker. Moest ik toch dat vervelende stukje naar huis lopen en hetzelfde stukje weer terug toen ik mijn fiets op kon halen. Meewarig lachend zei de fietsenmaker dat er een stukje glas in mijn band had gezeten.
Het voelt als verraad aan mijn vader dat ik mijn band heb laten plakken. Of misschien nog wel meer als verraad aan mijzelf. Ik heb het streven naar onafhankelijkheid zo met de paplepel ingegoten gekregen dat het lastig is om dat op wat voor manier ook los te laten. Aan de andere kant heb ik een hekel aan vervelende klusjes die je afhouden van andere dingen. En zo zal ik wel altijd tegen mijn eigen tegenstrijdigheid aan blijven lopen.

woensdag 2 februari 2011

Schrijven!

Woensdag, 2 februari 2011
Sinds ik het besluit heb genomen om als tekstschrijver aan het werk te gaan, heb ik geen letter meer op papier gezet. Ergens zat een blokkade, de angst dat ik het niet zou kunnen, dat ik me in een avontuur zou storten dat al bij voorbaat tot mislukken gedoemd was.
Daar zat ik met al mijn verhalen over schrijven als rode draad in mijn leven. Afgunstig kijkend naar mensen die naast allerlei andere bezigheden ook nog in staat zijn om boeken, artikelen of columns te schrijven. En intussen allerlei uitvluchten zoekend om zelf maar niet te hoeven schrijven. Omdat andere bezigheden veel belangrijker waren dan dat.
Ik vertelde iedereen dat ik een halve roman heb liggen, en dat ik daar zeker mee verder ga. Daar is geen woord aan gelogen, maar het is al weken geleden dat ik er ook maar naar gekeken heb. En teksten schrijven voor cabaret, daar komt ook helemaal niets van terecht. Mooie tekstschrijver ben ik.
Hoewel, niet schrijven? En al die contacten dan, die ik via de digitale snelweg onderhoud? Al die mailtjes die ik dag in dag uit beantwoord? Is dat dan geen schrijven? Voordat ik een mailtje schrijf bedenk ik altijd wie de persoon is aan wie ik het mailtje stuur, hoe goed ik haar ken en wat voor relatie we met elkaar hebben. Wat ik van haar weet, met welke activiteiten  zij bezig is en in wat voor situatie zij zit. Waar we het de laatste keer met elkaar over gehad hebben, schriftelijk dan wel mondeling.  En natuurlijk denk ik na over de toon die ik het beste aan kan slaan, wat voor woordgebruik het meest bij haar past en wat het doel van het mailtje is. Wil ik doorgeven hoe het met mij is, een afspraak maken of een vraag stellen?
Zo bekeken valt het met dat schrijven van mij toch nog wel mee. Ik hoef er in ieder geval niet aan te twijfelen of ik nog wel inspiratie zal hebben. En of ik er wel over nadenk wie mijn doelgroep is. Maar een beetje meer focus, wat meer doelgericht schrijven, dat mag best! En o ja, waar ik het hierboven over zij en haar had, dat mag natuurlijk ook hij en hem zijn.  Ik mail namelijk ook met heren.